John Clifton 'Jack' Bogle, oprichter van Vanguard, is onlangs op 89-jarige leeftijd overleden. Hij wordt vaak gezien als de grondlegger van indexbeleggen.
Maar hoewel Bogle niet geheel tegen ETF's was, was hij ook nooit echt een voorvechter. Hieronder enkele van zijn standpunten over de ETF-industrie.
1. Bogle verwierp de kans om ’s wereld eerste ETF uit te geven.
De eerste ETF van Amerika werd in 1993 naar de beurs gebracht door State Street (De eerste ter wereld was drie jaar eerder genoteerd in Canada). Maar de uitvinder van de Amerikaanse ETF, Nathan Most, benaderde eerst Vanguard, en John Bogle in het bijzonder, in de hoop dat zij het zouden listen.
2. Bogle had een hekel aan het ‘traden’ van indexproducten.
"Het afgelopen decennium werden de principes van het traditionele indexfonds uitgedaagd door een soort wolf in schaapskleren, de exchange traded fund", schreef Bogle. "Maar laat me duidelijk zijn. Er is niets mis met het beleggen in ETF's die de brede markt volgen, zolang je ze maar niet verhandelt.”
Bogle wilde dus niets met handel te maken hebben, omdat hij dacht dat het een mechanisme was waarmee Wall Street investeerders afrekende. Handel was voor Bogle een zero-sum-spel. Immers, om een transactie te laten slagen, moeten twee partijen een gelijke en tegengestelde positie in een bepaald effect innemen.
3. Bogle had de voorkeur voor mutual funds.
Bogle dacht dat open-end beleggingsfondsen grotere voordelen hadden ten opzichte van ETF's. Ten eerste worden open-end beleggingsfondsen alleen geprijsd aan het einde van de handel. Dit betekent dat beleggers altijd de garantie hebben om te handelen op NAV.
ETF's daarentegen handelen doorgaans tegen een premie of afslag. Dit komt omdat zogeheten authorised participants, die ETF's creëren en aflossen bij de emittent, gerelateerde kosten willen doorberekenen aan beleggers.
Ten tweede, open-end beleggingsfondsen kosten niets om in en uit te stappen. Vanguard zag af van instap- en uitstapvergoedingen op haar grotere beleggingsfondsen. ETF's daarentegen kosten wel geld, omdat beurzen en marketmakers vaak spreads berekenen. Bogle zag geen noodzaak voor intraday prijsstelling en-liquiditeit.
4. Bogle had weinig met de liquiditeit van ETF’s.
Hij geloofde nooit dat kapitaalmarkten steeds grotere liquiditeit nodig hadden, net zomin als intraday liquiditeit. Zijn mening kwam overeen met onderstaande.
“De behoefte aan extreme liquiditeit, de capaciteit om elke miliseconde in volume te handelen, is geen behoefte die wordt doorgegeven aan de markteisen van de eindgebruikers”, aldus Britse professor John Kay.
5. Bogle verachtte smart bèta-ETF’s.
Ten eerste dacht hij het volgende: als beleggers een bètaproduct willen, wat is dan slimmer dan een goedkoop beursfonds? Ten tweede was Bogle van mening dat het 'kasttrackers' waren, ofwel fondsen die iets groots pretenderen, maar uiteindelijk toch gewoon de index volgden.
Ten derde oordeelde hij dat assetmanagers het oudste spelletje in het boek speelden. Hogere kosten in rekening brengen, terwijl ze eigenlijk ondermaats presteren.